In deze praktische opdracht ga je een programma maken die voor vier personen bepaalt of ze wel of niet geld genoeg hebben om mee te kunnen naar de bioscoop. Om dit programma te maken, ga je alle kennis die je tot nu toe hebt opgedaan gebruiken. De volgende code is al gegeven:

# Het aantal geld wordt toegekend aan de personen
michiel = 20
jan = 15
stephanie = 25
karel = 10

# De namen van de personages worden op volgorde opgeslagen in een array
namen = ["Michiel", "Jan", "Stephanie", "Karel"]

# Het aantal geld van de personages wordt op volgorde opgeslagen in een array
waarde = [michiel, jan, stephanie, karel]

Parameters

Parameters zijn als het ware variabelen die je binnen je functie gebruikt en die bij het aanroepen van de functie worden meegegeven. Als je bijvoorbeeld een functie hebt om iemand welkom te heten en zijn/haar naam te printen, zou je gebruik maken van de volgende parameters:

def introductiePersoon(naam, leeftijd):
    print("Welkom", naam + ".", "Ik kan zien dat je", leeftijd, "jaar bent.")

introductiePersoon("Karel", 12)
introductiePersoon("Nick", 18)

Je maakt in totaal drie functies:

  1. De functie introductieProgramma(), om het programma mee te introduceren.
  2. De functie checkWaarde(), met de parameter persoonWaarde, om te bepalen welke personen mee kunnen en welke niet. Tip: verander in deze functie de waarden van de items in de array waarde naar de nieuwe status, dat wil zeggen “ja” als de persoon wel mee kan en “nee” als de persoon niet mee kan.
  3. De functie zegWieGaat(), met de parameters naam en persoonWaarde, die print welke personen wel en niet gaan.

Tip: gebruik een for loop, in combinatie met de lengte van een van de twee variabelen, om te itereren door beide arrays en gebruik te maken van de functies checkWaarde() en zegWieGaat().

Als je het programma uitvoert, zou het resultaat er als volgt uit moeten zien: